OCHTENDHYMNE
|
Toen de ure was gekomen
en zijn levenstijd vervuld,
Heeft de Heer op zich genomen
als verlosser alle schuld,
liet het Lam zich zonder schromen
binden, leed het met geduld
|
Bitter gal en rietstok beide,
speeksel, spijkers, felle speer,
doen zijn teder lichaam lijden,
bloed en water stroomt terneer.
Wat voor stroom komt u bevrijden,
aarde, zee en sterrenheer!
|
Edelste van alle bomen,
zalig kruis van ons geloof,
uit welk woud zijt gij genomen,
zo met takken, bloemen, loof?
Lieflijk hout, welk een volkomen
lieve last hangt in uw loof.
|
Buig, o boom, uw takken neder,
harde nerf, wees in dit uur
vloeiende en mild en teder,
niet zo streng als van natuur.
’t Koningslichaam rust gereder,
op een zachte stam terneer.
|
Immers draagt gij als een gave
Hem die zich ten offer wijdt.
Gij, de loods, gij wijst de haven,
als de wereld schipbreuk lijdt,
die het bloed van ’t Lam zal laven,
balsem, stromend wijd en zijd.
|
Aan de Vader hoog verheven,
aan de Zoon in majesteit,
aan de Trooster van ons leven,
zalige Drievuldigheid,
zij de eer en kracht gegeven
nu en in der eeuwigheid.
|